Mit der zweiten Vorabentscheidungsfrage möchte der vorlegende Richter vom Gerichtshof vernehmen, ob die Artikel 103 und 105 d
es Gesetzes vom 22. Januar 1985 gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung verstiessen, in der Annahme, dass das Gesetz vom 30. Dezember 2009 zur Abänderung von Artikel 105 des vorerwähnten Gesetzes ein auslegendes Gesetz sei, da bei der Festlegung der Entlassungsentschädigung im Falle der Entlassung eines Arbeitnehmers, der seine Arbeitsleistungen im Rahmen des Elternurlaubs verkürzt habe, durch den Arbeitgeber, von der Vollzeitentlohnung ausgegangen werde, während bei der Festlegung der Entla
...[+++]ssungsentschädigung im Falle der Entlassung eines Arbeitnehmers, der seine Arbeitsleistungen im Rahmen des Zeitkredits verkürzt habe, durch den Arbeitgeber, von der « laufenden Entlohnung » ausgegangen werde.Met de tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen of de artikelen 103 en 10
5 van de wet van 22 januari 1985, in de veronderstelling dat de wet van 30 december 2009 tot wijziging van artikel 105 van de voormelde wet een interpretatieve wet is, strijdig zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, nu bij het bepalen van de opzeggingsvergoeding in geval van ontslag, door de werkgever, van een werknemer die zijn arbeidsprestaties heeft verminderd op basis van het ouderschapsverlof, wordt uitgegaan van het voltijdse loon, terwijl bij het bepalen van de opzeggingsvergoeding in geval v
...[+++]an ontslag, door de werkgever, van een werknemer die zijn arbeidsprestaties heeft verminderd op grond van het tijdskrediet, wordt uitgegaan van het « lopende loon ».