Die klagenden Parteien machen geltend, dass die angefochtene Bestimmung, indem diese den von ihnen seit 1993 als subventionierte Vertragsbedienstete beschäftigten Bewerberinnen als Vorschullehrerinnen ein zweijähriges Dienstalter mit dem damit verbundenen Vorrang für die Einstellung in einem Lehramt gewähre, sie an der freien Anwerbung von Personal hindere, so dass im Widerspruch zu Artikel 24 § 1 der Verfassung die Eigenart des von ihnen erteilten Unterrichtes, der auf einer katholischen Weltanschauung beruhe, ernsthaft gefährdet werde.
De verzoekende partijen betogen dat door het toekennen, met onmiddellijke uitwerking, aan de door hen sinds 1993 als gesubsidieerde contractuelen tewerkgestelde kandidaat-kleuteronderwijzeressen, van een dienstanciënniteit van twee jaar met de eraan verbonden voorrang voor aanstelling in een onderwijsambt, de bestreden bepaling hen belemmert in de vrije werving van personeel, waardoor, in strijd met artikel 24, § 1, van de Grondwet, de eigenheid van het door hen verstrekte onderwijs, dat op een katholieke levensbeschouwing steunt, ernstig in het gedrang wordt gebracht.
