Außerdem strebte er einen möglichst weitgehenden Parallelismus zwischen dem Verfahren auf Anfechtung der Vaterschaftsvermutung und dem Verfahren auf Anfechtung der väterlichen Anerkennung an (Parl. Dok., Senat, 2004-2005, Nr. 3-1402/7, SS. 51-52).
Bovendien streefde de wetgever een zo groot mogelijk parallellisme na tussen de procedure van betwisting van het vaderschapsvermoeden en de procedure van betwisting van een vaderlijke erkenning (Parl. St., Senaat, 2004-2005, nr. 3-1402/7, pp. 51-52).