(1) Jeder Mitgliedstaat erkennt im Hinblick auf die Ausübung des Berufs des praktischen Arztes im Rahmen seines Sozialversicherungssystems die Diplome, Prüfungszeugnisse und sonstigen Befähigungsnachweise im Sinne von Artikel 1 an, die andere Mitgliedstaaten den Staatsangehörigen der Mitgliedstaaten nach den Artikeln 2, 3, 5 und 6 ausgestellt haben.
1. Iedere Lid-Staat erkent, voor de uitoefening van de werkzaamheden van arts als huisarts in het kader van zijn nationale stelsel van sociale zekerheid, de in artikel 1 bedoelde en aan onderdanen van de Lid-Staten door andere Lid-Staten overeenkomstig de artikelen 2, 3, 5 en 6 verstrekte diploma's, certificaten en andere bewijsstukken.