Traduction de «nichts dieser massnahme weiss » (Allemand → Néerlandais) :

Der blosse Umstand, dass die Ermächtigung zum Betreten von Wohnräumen durch einen Richter erteilt wird, kann jedoch nicht als eine ausreichende Garantie im Sinne von Artikel 6 Absatz 1 der Europäischen Menschenrechtskonvention angesehen werden, da die Person, auf die sich die geplante Massnahme bezieht - und die in diesem Stadium nichts von dieser Massnahme weiss - sich nicht Gehör verschaffen kann (EuGHMR, 21. Februar 2008, Ravon gegen Frankreich, § 30).
Het loutere gegeven dat de toestemming om bewoonde lokalen te betreden, wordt verleend door een rechter, kan echter niet worden beschouwd als een toereikende waarborg in de zin van artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, aangezien de persoon op wie de geplande maatregel betrekking heeft - en die in dat stadium geen weet heeft van die maatregel - zich niet kan laten horen (EHRM, 21 februari 2008, Ravon t. Frankrijk, § 30).

« 2° derjenige, der keinen Zaun um seine Ländereien errichtet, die am Rande eines nicht überdeckten Wasserlaufs liegen und als Weideland dienen, so dass das Vieh auf der Weide bleiben muss und so dass der am Rande des Wasserlaufes stehende Teil des Zaunes sich in einer Entfernung von 0,75 Meter bis 1 Meter befindet, die ab dem oberen Rand des Ufers des Wasserlaufes nach dem Inneren der Ländereien gemessen wird, wobei dieser Zaun nicht höher als 1,5 Meter über dem Boden sein darf und das Vorbeifahren des Materials, das zur Durchführung der gewöhnlichen Arbeiten in Bezug auf das Ausschlämmen, das Warten und die Reparatur der Wasserläufe, nicht verhindern darf, dies vorbehaltlich des Bestehens eines Erlasses der Wallonischen Regierung, der das ganze Gebiet einer Gemeinde oder einen Teil davon von der Durchführung dieser Massnahme befreit; »
« 2° degene die niet zorgt voor de afsluiting van zijn gronden die langs een waterloop in de openlucht liggen en als weiland dienen opdat het vee binnen de weide gehouden zou worden, en die zich niet houdt aan de voorschriften op grond waarvan het gedeelte van de langs de waterloop gelegen omheining zich op 0,75 meter tot 1 meter, landinwaarts gemeten vanaf de bovenste rand van de oever van de waterloop, moet bevinden en niet hoger mag zijn dan 1,5 meter boven de grond, zonder een hindernis te vormen voor de doorgang van het materiaal dat gebruikt wordt voor de uitvoering van de gewone werken tot ruiming, onderhoud of herstelling van de waterlopen, onder voorbehoud van het bestaan van een besluit van de Waalse Regering waarbij het hele grondgebied van een gemeente aan de toepassing van deze maatregel onttrokken wordt; ».

« Verstösst Artikel 295 § 1 des Einkommensteuergesetzbuches 1964, in Verbindung mit Artikel 75 desselben Gesetzbuches, wenn dieser Artikel 295 § 1 dahingehend ausgelegt werden soll, dass die in der Heberolle festgesetzte Veranlagung nach der Trennung oder der Ehescheidung auf den Namen eines der Ehegatten oder der früheren Ehegatten erfolgt (nachstehend ' der in der Heberolle erwähnte Ehegatte ') für die Berufseinkünfte, die er während der Ehe zu einem Zeitpunkt, wo die Ehegatten getrennt lebten, bezog, einen vollstreckbaren Titel dem anderen Ehegatten oder geschiedenen Ehegatten gegenüber (nachstehend ' der nicht in der Heberolle erwähnte Ehegatte ') darstellt, während Artikel 267 desselben Gesetzbuches es dem nicht in der Heberolle erwähnten Ehegatten nicht ermöglicht, innerhalb der in Artikel 272 desselben Gesetzbuches vorgesehenen Beschwerdefrist Beschwerde gegen diese Veranlagung einzulegen, von der er übrigens nicht unbedingt Bescheid weiss, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, indem er den nicht in der Heberolle erwähnten Ehegatten einer unterschiedlichen Regelung unterwirft im Vergleich zu den nicht getrennt lebenden Ehegatten und übrigens zu allen anderen Steuerpflichtigen, dadurch, dass der nicht in der Heberolle erwähnte Ehegatte definitiv für die auf Namen eines Dritten in der Heberolle festgesetzte Steuerschuld haftbar ist, ohne jede Möglichkeit, gegen diese Veranlagung Beschwerde einzulegen?
« Schendt artikel 295, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964, in samenhang gelezen met artikel 75 van hetzelfde Wetboek, indien dat artikel 295, § 1, in die zin moet worden geïnterpreteerd dat het kohier van een belasting vastgesteld na de feitelijke scheiding of de echtscheiding ten name van een enkele van de echtgenoten of ex-echtgenoten (hierna ' de in het kohier vermelde echtgenoot ') ten aanzien van de beroepsinkomsten die deze heeft verwezenlijkt tijdens het huwelijk op een ogenblik dat de echtgenoten feitelijk gescheiden waren, een uitvoerbare titel tegenover de andere echtgenoot of ex-echtgenoot (hierna ' de niet in het kohier vermelde echtgenoot ') vormt, terwijl artikel 267 van hetzelfde Wetboek de niet in het kohier vermelde echtgenoot niet toestaat bezwaar aan te tekenen tegen die aanslag, waarvan hij overigens niet noodzakelijkerwijze kennis heeft, binnen de bezwaartermijn voorgeschreven in artikel 272 van hetzelfde Wetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het de niet in het kohier vermelde echtgenoot onderwerpt aan een verschillende regeling ten opzichte van de niet feitelijk gescheiden echtgenoten en overigens van alle andere belastingplichtigen, vanwege het feit dat de niet in het kohier vermelde echtgenoot definitief gehouden is tot een belastingschuld ingekohierd ten name van een derde, zonder enige mogelijkheid om die aanslag te betwisten ?

« Verstösst Artikel 295 § 1 des Einkommensteuergesetzbuches 1964, in Verbindung mit Artikel 75 desselben Gesetzbuches, wenn dieser Artikel 295 § 1 dahingehend ausgelegt werden soll, dass die in der Heberolle festgesetzte Veranlagung nach der Trennung oder der Ehescheidung auf den Namen eines der Ehegatten oder der früheren Ehegatten erfolgt (nachstehend ' der in der Heberolle erwähnte Ehegatte ') für die Berufseinkünfte, die er während der Ehe zu einem Zeitpunkt, wo die Ehegatten getrennt lebten, bezog, einen vollstreckbaren Titel dem anderen Ehegatten oder geschiedenen Ehegatten gegenüber (nachstehend ' der nicht in der Heberolle erwähnte Ehegatte ') darstellt, während Artikel 267 desselben Gesetzbuches es dem nicht in der Heberolle erwähnten Ehegatten nicht ermöglicht, innerhalb der in Artikel 272 desselben Gesetzbuches vorgesehenen Beschwerdefrist Beschwerde gegen diese Veranlagung einzulegen, von der er übrigens nicht unbedingt Bescheid weiss, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, indem er den nicht in der Heberolle erwähnten Ehegatten einer unterschiedlichen Regelung unterwirft im Vergleich zu den nicht getrennt lebenden Ehegatten und übrigens zu allen anderen Steuerpflichtigen, dadurch, dass der nicht in der Heberolle erwähnte Ehegatte definitiv für die auf Namen eines Dritten in der Heberolle festgesetzte Steuerschuld haftbar ist, ohne jede Möglichkeit, gegen diese Veranlagung Beschwerde einzulegen?
« Schendt artikel 295, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964, in samenhang gelezen met artikel 75 van hetzelfde Wetboek, indien dat artikel 295, § 1, in die zin moet worden geïnterpreteerd dat het kohier van een belasting vastgesteld na de feitelijke scheiding of de echtscheiding ten name van een enkele van de echtgenoten of ex-echtgenoten (hierna 'de in het kohier vermelde echtgenoot ') ten aanzien van de beroepsinkomsten die deze heeft verwezenlijkt tijdens het huwelijk op een ogenblik dat de echtgenoten feitelijk gescheiden waren, een uitvoerbare titel tegenover de andere echtgenoot of ex-echtgenoot (hierna 'de niet in het kohier vermelde echtgenoot ') vormt, terwijl artikel 267 van hetzelfde Wetboek de niet in het kohier vermelde echtgenoot niet toestaat bezwaar aan te tekenen tegen die aanslag, waarvan hij overigens niet noodzakelijkerwijze kennis heeft, binnen de bezwaartermijn voorgeschreven in artikel 272 van hetzelfde Wetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het de niet in het kohier vermelde echtgenoot onderwerpt aan een verschillende regeling ten opzichte van de niet feitelijk gescheiden echtgenoten en overigens van alle andere belastingplichtigen, vanwege het feit dat de niet in het kohier vermelde echtgenoot definitief gehouden is tot een belastingschuld ingekohierd ten name van een derde, zonder enige mogelijkheid om die aanslag te betwisten ?

Das Gesetz vom 25. Mai 2000 « über die Zurdispositionstellung bestimmter Militärpersonen des aktiven Kaders der Streitkräfte » bestimmt, welche Militärpersonen diese Massnahme beanspruchen können, und präzisiert die Bewilligungsbedingungen dieser Massnahme sowie das Statut sowohl der Militärpersonen, die die Anwendung dieser Massnahme für sich beantragt haben oder denen diese Massnahme auferlegt worden ist, als auch der Militärpersonen, die die Anwendung dieser Massnahme nicht beantragt haben.
In de wet van 25 mei 2000 « betreffende het in disponibiliteit stellen van bepaalde militairen van het actief kader van de krijgsmacht » worden de militairen die deze maatregel kunnen genieten, aangewezen, alsook de toekenningsvoorwaarden van de maatregel en het statuut van zowel de militairen die een aanvraag hebben ingediend om die maatregel te genieten of aan wie hij is opgelegd als de militairen die niet hebben gevraagd die maatregel te genieten.

Dieser Beschluss ist eine autonome Massnahme der Schweizerischen Eidgenossenschaft und kann daher nicht als vorläufige Anwendung des am 21. Juni 1999 unterzeichneten Abkommens zwischen der Europäischen Gemeinschaft und der Schweizerischen Eidgenossenschaft über den Güter- und Personenverkehr auf Schiene und Strasse angesehen werden.
Dit besluit is een autonome maatregel van de Zwitserse Bondsstaat en kan derhalve niet worden beschouwd als een voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat betreffende het vervoer van goederen en personen per spoor en over de weg van 21 juni 1999.

15. bekräftigt seine Position, wonach es in keiner Weise an den diversen Rechtsstreitigkeiten zwischen dem Projektträger des Louise-Weiss-Gebäudes und seinen Subunternehmern und Architekten beteiligt ist; vertritt daher die Auffassung, daß etwaige mit der Beilegung dieser Streitigkeiten verbundene Kosten nicht Bestandteil der endgültigen Investitionskosten des Gebäudes sein sollten;
15. herhaalt zijn standpunt dat het op geen enkele manier betrokken is bij de verschillende juridische geschillen tussen de projectontwikkelaar van het Louise Weissgebouw en de onderaannemers en architecten; is derhalve van mening dat kosten in verband met de regeling van deze geschillen geen deel mogen uitmaken van de uiteindelijke investeringskosten van het gebouw;