Vertaling van "mitgliedstaaten einen breite ermessensbefugnis hinsichtlich " (Duits → Nederlands) :

Der Europäische Gerichtshof hat darauf verwiesen, dass innerhalb der Mitgliedstaaten des Europarates keine Einigkeit über die strittige Angelegenheit besteht, so dass die Mitgliedstaaten über eine breite Ermessensbefugnis hinsichtlich der Regelung über die Festlegung der Rechtsstellung des Kindes verfügen (Ahrens, vorerwähnt, §§ 69-70 und 89; Kautzor, vorerwähnt, §§ 70-71 und 91).
Het Europees Hof wees erop dat binnen de lidstaten van de Raad van Europa geen eensgezindheid over de in het geding zijnde aangelegenheid bestaat, zodat de lidstaten over een ruime appreciatiebevoegdheid beschikken wat de regelgeving inzake het vaststellen van het juridisch statuut van het kind betreft (Ahrens, voormeld, §§ 69-70 en 89; Kautzor, voormeld, §§ 70-71 en 91).

50. Insoweit ist darauf hinzuweisen, dass Art. 10a der Richtlinie den Mitgliedstaaten einen beträchtlichen Spielraum hinsichtlich der Bestimmung dessen lässt, was eine Rechtsverletzung darstellt (vgl. in diesem Sinne Urteil Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland, Landesverband Nordrhein-Westfalen, Randnr. 55). 51. Unter diesen Umständen könnte es zulässig sein, dass nach dem nationalen Recht keine Rechtsverletzung im Sinne von Art. 10a Buchst. b der Richtlinie vorliegt, wenn nach den Umständen des konkreten Falls nachweislich die Möglichkeit besteht, dass die angegriffene Entscheidung ohne den geltend gemachten Verfahrensfehler nicht anders ausgefallen wäre » (EuGH, 7. November 2013, C-72/12, Gemeinde Altrip).
51. In die omstandigheden kan het toelaatbaar zijn dat er naar nationaal recht geen sprake is van een inbreuk op een recht in de zin van artikel 10bis, sub b, van voormelde richtlijn, wanneer vaststaat dat het in de omstandigheden van het concrete geval denkbaar is dat het aangevochten besluit zonder de aangevoerde procedurefout niet anders zou hebben geluid » (HvJ, 7 november 2013, C-72/12, Gemeinde Altrip).

Indem er im angefochtenen Artikel 187 § 6 Nr. 1 des Strafprozessgesetzbuches festgelegt hat, dass der Einspruch als nichtig gilt, wenn das Versäumnis weder durch « höhere Gewalt », noch durch einen « rechtmäßigen Entschuldigungsgrund » gerechtfertigt wird, hat der Gesetzgeber dem Richter bewusst eine breite Ermessensbefugnis überlassen (Parl. Dok., Kammer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, S. 80).
Door in het bestreden artikel 187, § 6, 1°, van het Wetboek van strafvordering te bepalen dat het verzet als ongedaan wordt beschouwd indien het verstek noch door « overmacht », noch door een « wettige reden van verschoning » wordt gerechtvaardigd, heeft de wetgever bewust een ruime beoordelingsvrijheid aan de rechter gelaten (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1418/001, p. 80).

Die Flämische Regierung bemerkt hingegen, dass die Mitgliedstaaten über einen breite Ermessensbefugnis hinsichtlich der Definition einer Dienstleistung von allgemeinem wirtschaftlichem Interesse verfügten und dass die Europäische Kommission mehrfach den Standpunkt vertreten habe, dass die Bereitstellung von Sozialwohnungen für benachteiligte Haushalte als eine Dienstleistung von allgemeinem wirtschaftlichem Interesse angesehen werden könne.
De Vlaamse Regering merkt daarentegen op dat de lidstaten over een ruime beoordelingsmarge beschikken wat betreft de omschrijving van een dienst van algemeen economisch belang en dat de Europese Commissie meermaals heeft geoordeeld dat het voorzien in sociale woongelegenheden voor achtergestelde huishoudens kan worden beschouwd als een dienst van algemeen economisch belang.

Der Europäische Gerichtshof hat darauf verwiesen, dass innerhalb der Mitgliedstaaten des Europarates keine Einigkeit über die strittige Angelegenheit besteht, so dass die Mitgliedstaaten über eine breite Ermessensbefugnis hinsichtlich der Regelung über die Festlegung der Rechtsstellung des Kindes verfügen (Ahrens, vorerwähnt, §§ 69-70 und 89; Kautzor, vorerwähnt, §§ 70-71 und 91).
Duitsland). Het Europees Hof wees erop dat binnen de lidstaten van de Raad van Europa geen eensgezindheid over de in het geding zijnde aangelegenheid bestaat, zodat de lidstaten over een ruime appreciatiebevoegdheid beschikken wat de regelgeving inzake het vaststellen van het juridisch statuut van het kind betreft (Ahrens, voormeld, §§ 69-70 en 89; Kautzor, voormeld, §§ 70-71 en 91).

Der Europäische Gerichtshof verweist darauf, dass innerhalb der Mitgliedstaaten des Europarates keine Einigkeit über die strittige Angelegenheit besteht, so dass die Mitgliedstaaten über eine breite Ermessensbefugnis hinsichtlich der Regelung über die Festlegung der Rechtsstellung des Kindes verfügen (ebenda, Ahrens, § § 69-70 und 89; Kautzor, § § 70-71 und 91).
Duitsland). Het Europees Hof wijst erop dat binnen de lidstaten van de Raad van Europa geen eensgezindheid over de in het geding zijnde aangelegenheid bestaat, zodat de lidstaten over een ruime appreciatiebevoegdheid beschikken wat de regelgeving inzake het vaststellen van het juridisch statuut van het kind betreft (ibid., Ahrens, § § 69-70 en 89; Kautzor, § § 70-71 en 91).

Der Staatsrat hat in Bezug auf den angefochtenen Artikel 2 bemerkt: « [...] Da durch Artikel 81 des Grundsatzgesetzes den Inhaftierten ein Recht auf Teilnahme an verfügbarer Arbeit im Gefängnis gewährt wird und folglich Zweifel am Bestehen eines Willenselementes auf Seiten des Arbeitgebers erlaubt sind, gibt der Entwurf der Bestimmung keinen Anlass zu Kritik. Darüber hinaus ist ersichtlich, dass der Europäische Gerichtshof für Menschenrechte (nachstehend: EuGHMR) den Staaten eine sehr breite Ermessensbefugnis überlässt, um gegebenenfalls zu bestimmen, in welchem Maße die Inhaftierten Regeln des Sozialrechts unterliegen müssen. Aus der Europäischen Menschenrechtskonvention (nachstehend: EMRK) kann keinerlei Verpflichtung abgeleitet werden, einen Arbeitsvertrag für Inhaftierte, die Gefängnisarbeit verrichten, vorzusehen. Folglich spricht nichts dagegen, die derzeitige Ungenauigkeit hinsichtlich der rechtlichen Einstufung der Gefängnisarbeit zu beseitigen, so wie es im Entwurf von Artikel 84 § 4 geschehen ist. Durch diese Bestimmung wird jedoch noch keine Antwort auf die Frage geboten, welche rechtliche Beschaffenheit dann das Rechtsverhältnis zwischen der Gefängnisbehörde und dem Inhaftierten aufweist, wenn dieser Gefängnisarbeit verrichtet, und ebenfalls nicht darauf, welche anderen Arbeitsrechtsvorschriften als das Gesetz vom 3. Juli 1978 auf die Gefängnisarbeit Anwendung finden (ebenda, S. 14) ».
De Raad van State heeft met betrekking tot de bestreden bepaling opgemerkt : « [...] Nu bij artikel 81 van de Basiswet aan de gedetineerde een recht wordt toegekend om deel te nemen aan de in de gevangenis beschikbare arbeid, en bijgevolg kan worden getwijfeld aan het voorhanden zijn van het wilselement in hoofde van de werkgever, is die ontworpen bepaling niet voor kritiek vatbaar. Daarenboven lijkt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna : EHRM) aan de staten een zeer ruime beoordelingsvrijheid toe te kennen bij de beoordeling of en eventueel in welke mate gedetineerden aan sociaalrechtelijke regelingen dienen te worden onderworpen. Uit het Europees Verdrag over de rechten van de mens (hierna : EVRM) kan geen plicht worden afgeleid om voor gedetineerden in een arbeidsovereenkomst te voorzien wanneer zij gevangenisarbeid verrichten. Er bestaat derhalve geen enkel bezwaar tegen het wegwerken van de bestaande onduidelijkheid omtrent de juridische kwalificatie van de gevangenisarbeid in de zin van het ontworpen artikel 84, § 4. Door die bepaling wordt evenwel nog geen duidelijkheid verschaft over de vraag wat dan wel het rechtskarakter is van de rechtsverhouding tussen de penitentiaire overheid en de gedetineerde wanneer deze laatste arbeid verricht in de gevangenis, noch over de vraag welke andere arbeidswetgeving dan de wet van 3 juli 1978 van toepassing is op de gevangenisarbeid » (ibid., p. 14).

Gemäß der Rechtsprechung des Europäischen Gerichtshofes ist festzustellen, dass das Ermessen, über das die Mitgliedstaaten bei der Definition der arztähnlichen Berufe verfügen, diese dazu ermächtigt, einen bestimmten Beruf nicht als einen arztähnlichen Beruf anzusehen und ihn von der Mehrwertsteuerbefreiung nach Artikel 132 Absatz 1 Buchstabe c der Mehrwertsteuerrichtlinie auszunehmen, und zwar ungeachtet des Umstands, dass dieser Beruf hinsichtlich bestimmter Aspekte im nationalen Recht besonders geregelt ist (EuGH, 27. April 2006, C-443/04 und C-444/04, Solleveld, Randnr. 33).
Blijkens de rechtspraak van het Hof van Justitie moet worden erkend dat de lidstaten aan hun beoordelingsvrijheid om de paramedische beroepen te omschrijven, het recht ontlenen om een bepaald beroep niet als zodanig te beschouwen en het derhalve uit te sluiten van de btw-vrijstelling bedoeld in artikel 132, lid 1, c), van de btw-richtlijn, en dit ondanks het feit dat in het nationale recht voor sommige aspecten van dat beroep overigens een bijzondere regeling bestaat (HvJ, 27 april 2006, C-443/04 en C-444/04, Solleveld, punt 33).

Was den Europäischen Fonds für regionale Entwicklung (EFRE) und den Kohäsionsfonds angeht, sollte man sich daran erinnern, dass die aktuelle Gesetzgebung in allen Mitgliedstaaten eine breite Palette an Eingriffen hinsichtlich Energieeffizienz und erneuerbare Energien bei Gebäuden erlaubt, die keinen Wohnzwecken dienen.
Wat betreft het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Cohesiefonds zij eraan herinnerd dat de bestaande wetgeving in alle lidstaten allerlei maatregelen toelaat met betrekking tot energie-efficiëntie en hernieuwbare energie voor zover het om gebouwen gaat die niet voor woondoeleinden zijn bestemd.

20. ersucht den Rat, Gespräche mit der EZB mit dem Ziel wieder aufzunehmen, dass die Bank ihre Haltung hinsichtlich der Bereitstellung von Euro-Banknoten und -Münzen mit kleinem Nennwert für die breite Öffentlichkeit überdenkt und ihre Verteilung an die Bürger in den letzten Tagen des Jahres 2001 ermöglicht; dringt bei den Banken in allen Mitgliedstaaten der Euro-Zone darauf, ihre Geldautomaten in den ersten Januartagen mit Euro-Banknoten mit kleinem Nennwert auszustatten; empfiehlt allen Mitgliedstaaten der Euro-Zone, den Banken die Öffnung am 1. Januar 2002 zu gestatten;
20. verzoekt de Raad de besprekingen met de ECB te hervatten opdat de Bank zijn standpunt inzake de zogenaamde frontloading van kleine coupures euro-bankbiljetten en -munten voor het bredere publiek heroverweegt en toestaat deze in de laatste dagen van 2001 onder de burgers te distribueren; dringt er bij de banken in alle lidstaten van de eurozone op aan hun geldautomaten in de eerste dagen van januari met kleine coupures euro-bankbiljetten te vullen; adviseert alle lidstaten van de eurozone de banken toestemming te geven om op 1 januari 2002 open te zijn;