- Die Artikel 37 und 39 § 1 des Gesetzes vom 3. Juli 1978 über die Arbeitsverträge und Artikel 101 des Sanierungsgesetzes vom 22. Januar 1985 zur Festlegung sozialer Bestimmungen verstossen nicht gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, dahingehend ausgelegt, dass im Falle der Kündigung eines Arbeitnehmers, der seine Arbeitsleistungen zeitlich verkürzt, der Festsetzung des Betrags der ausgleichenden Kündigungsentschädigung und der Schutzentschädigung der laufende Lohn, der den verkürzten Tätigkeiten entspricht, zugrunde zu legen ist.
- De artikelen 37 en 39, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en artikel 101 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in de interpretatie volgens welke, in geval van ontslag van een werknemer die zijn arbeidsprestaties in de tijd vermindert, voor de vaststelling van het bedrag van de compenserende opzeggingsvergoeding en de beschermingsvergoeding dient te worden uitgegaan van het lopend loon dat overeenstemt met de verminderde activiteiten.