Art. 5- Im Falle eines vorübergehenden Bodenordnungsverfahrens ersucht die Verwaltung auf Antrag des Ministers hin den in Artikel D.269, § 1, Absatz 3 des Gesetzbuches erwähnten Bauherrn, ihr innerhalb von dreißig Tagen nach dem an ihn gerichteten Antrag die Identität der effektiven und stellvertretenden Mitglieder, die ihn vertreten, zu übermitteln.
Art. 5. Op verzoek van de Minister verzoekt het bestuur in geval van overgangsinrichting de opdrachtgever bedoeld in artikel D.269, § 1, derde lid, van het Wetboek hem binnen dertig dagen na het verzoek de identiteit van de gewone en plaatsvervangende leden die hem vertegenwoordigen mede te delen.