Der Ministerrat und die Flämische Regierung unterstreichen vor allem, dass die präjudiziellen Fragen von der falschen Annahme ausgehen, der Gesetzgeber habe den König nicht ermächtigt, Massnahmen zur Lohnmässigung hinsichtlich des Personals des öffentlichen Dienstes zu ergreifen.
De Ministerraad en de Vlaamse Regering betogen in hoofdorde dat de prejudiciële vragen berusten op de onjuiste veronderstelling dat de wetgever de Koning niet zou hebben gemachtigd tot het nemen van de maatregelen van loonmatiging ten opzichte van het overheidspersoneel.