(1) Falls weder ein Angemessenheitsbeschluss nach Artikel 36 vorliegt noch geeignete Garantien nach Artikel 37 bestehen, sehen die Mitgliedstaaten vor, dass eine Übermittlung oder eine Kategorie von Übermittlungen personenbezogener Daten an ein Drittland oder an eine internationale Organisation nur zulässig ist, wenn die Übermittlung aus einem der folgenden Gründe erforderlich ist
1. Bij ontbreken van een adequaatheidsbesluit uit hoofde van artikel 36, of van passende waarborgen uit hoofde van artikel 37, schrijven de lidstaten voor dat een doorgifte of een categorie van doorgiften van persoonsgegevens aan een derde land of een internationale organisatie slechts toegelaten is indien de doorgifte noodzakelijk is: