1.4.2. Wenn die Sitze mit einer Einstellvorrichtung ausgerüstet sind und der vom Fahrzeughersteller angegebene Rumpfwinkel weniger als 20° beträgt, dürfen die in der vorhergehenden Nummer genannten Winkel α1 und α2 in allen üblichen Benützungsstellungen des Sitzes zwischen 20° und 80° betragen.
1.4.2. Indien de zitplaatsen zijn voorzien van een verstelsysteem en de door de fabrikant aangegeven romphoek kleiner is dan 20°, mogen de in het voorgaande punt genoemde hoeken α1 en α2 bij alle normale standen van de stoel tussen 20° en 80° liggen.