32. stellt fest, dass die Schaffung einer Möglichkeit der Europäischen Union zum schnellen Eingreifen das Problem der Berufsarmeen der Mitgliedstaaten aufwirft, wobei einige diesen Weg bereits eingeschlagen haben, und bekräftigt, dass es Sache der einzelnen Mitgliedstaaten ist, eine solche Entscheidung zu treffen entsprechend ihren politischen und sozialen Traditionen und der Rolle, die sie in der Krisenbewältigung übernehmen;
32. constateert dat bij de oprichting van een snelle interventiemacht van de Europese Unie het probleem rijst van de professionalisering van de legers van de lidstaten, een weg die sommige lidstaten reeds zijn ingeslagen, en verklaart dat iedere lidstaat hierover een besluit moet nemen, naar gelang zijn politieke en sociale tradities en de rol die hij wenst te spelen bij crisisbeheersing;
