Nach Auffassung der klagenden Parteien stünden diese Bedingungen im Widerspruch zu den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, gegebenenfalls in Verbindung mit Artikel 8 der Europäischen Menschenrechtskonvention, mit den Artikeln 3 Absatz 1, 7, 9, 16 und 40 Absätze 1 und 3 des Ubereinkommens über die Rechte des Kindes und mit dem Grundsatz der Rechtssicherheit, insofern sie dem Richter eine zu weitreichende Ermessensbefugnis verleihen und auf unverhältnismässige Weise das Recht auf Achtung des Privat- und Familienlebens des Minderjährigen und seiner Eltern verletzten würden.
Volgens de verzoekende partijen zijn die voorwaarden in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met de artikelen 3.1, 7, 9, 16, 40.1 en 40.3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind en met het rechtszekerheidsbeginsel, doordat zij aan de rechter een te ruime beoordelingsbevoegdheid zouden toekennen en op onevenredige wijze afbreuk zouden doen aan het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven van de minderjarige en zijn ouders.
