In der Auslegung, dass die Artikel 33 § 1 Nrn. 1 und 2 und 34 Nr. 1 des Sonderdekrets vom 14. Juli 1998 dem Rat des Gemeinschaftsunterrichts die Zuständigkeit übertragen, über ein für Schüler geltendes generelles und prinzipielles Verbot des Tragens sichtbarer religiöser und weltanschaulicher Erkennungsmerkmale zu entscheiden, ist die präjudizielle Frage verneinend zu beantworten.
In de interpretatie dat de artikelen 33, § 1, 1° en 2°, en 34, 1°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 aan de Raad van het Gemeenschapsonderwijs de bevoegdheid opdragen om zich uit te spreken over een voor leerlingen geldend algemeen en principieel verbod op het dragen van zichtbare religieuze en levensbeschouwelijke kentekens, dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.