Traduction de « dreissigjährigen verjährungsfrist unterliegen mussten » (Allemand → Néerlandais) :

2. Verstösst Artikel 2277 des Zivilgesetzbuches, der eine kürzere Verjährungsfrist festlegt für die in regelmässigen Zeitabständen zu zahlenden Schuldforderungen, insbesondere in bezug auf Löhne und Gehälter, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, in Verbindung mit Artikel 1 des ersten Zusatzprotokolls zur Konvention zum Schutz der Menschenrechte und Grundfreiheiten, indem er einen Behandlungsunterschied einführt zwischen den Gläubigern der Löhne und Gehälter einerseits und den Gläubigern gleich welcher Beträge andererseits, deren Schuldforderungen einer dreissigjährigen Verjährungsfrist unterliegen mussten?
2. Schendt artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, dat een kortere termijn vaststelt voor de verjaringen van de schuldvorderingen die bij termijnen betaalbaar zijn, met name de schuldvorderingen inzake lonen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre het een verschil in behandeling invoert tussen, enerzijds, de schuldeisers van lonen en, anderzijds, de schuldeisers van onverschillig welke bedragen, waarvan de verjaring van de schuldvorderingen onderworpen was aan een dertigjarige termijn ?

In den Rechtssachen Nrn. 2537 und 2538 hat der verweisende Richter dem Hof eine zweite präjudizielle Frage vorgelegt, und zwar über die Vereinbarkeit von Artikel 2277 des Zivilgesetzbuches mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 1 des ersten Zusatzprotokolls zur Europäischen Menschenrechtskonvention, wobei dieser Artikel 2277 eine kürzere Verjährungsfrist für in regelmässigen Zeitabständen zu zahlende Schuldforderungen festlegt, insbesondere in bezug auf Löhne und Gehälter, wohingegen die Schuldforderungen in bezug auf gleich welche Beträge der dreissigjährigen Verjährungsfrist unterliegen mussten.
In de zaken nrs. 2537 en 2538 heeft de verwijzende rechter aan het Hof een tweede vraag voorgelegd over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, van artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek waarbij een kortere termijn wordt vastgesteld voor de verjaring van de schuldvorderingen die bij termijnen betaalbaar zijn, inzonderheid de schuldvorderingen inzake lonen, terwijl de schuldvorderingen inzake onverschillig welke bedragen aan de dertigjarige verjaring onderworpen waren.

2. Verstösst Artikel 2277 des Zivilgesetzbuches, der eine kürzere Verjährungsfrist festlegt für die in regelmässigen Zeitabständen zu zahlenden Schuldforderungen, insbesondere in bezug auf Löhne und Gehälter, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, in Verbindung mit Artikel 1 des ersten Zusatzprotokolls zur Konvention zum Schutz der Menschenrechte und Grundfreiheiten, indem er einen Behandlungsunterschied einführt zwischen den Gläubigern der Löhne und Gehälter einerseits und den Gläubigern gleich welcher Beträge andererseits, deren Schuldforderungen einer dreissigjährigen Verjährungsfrist unterliegen mussten?
2. Schendt artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek, dat een kortere termijn vaststelt voor de verjaringen van de schuldvorderingen die bij termijnen betaalbaar zijn, met name de schuldvorderingen inzake lonen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, in zoverre het een verschil in behandeling invoert tussen, enerzijds, de schuldeisers van lonen en, anderzijds, de schuldeisers van onverschillig welke bedragen, waarvan de verjaring van de schuldvorderingen onderworpen was aan een dertigjarige termijn ?

" Verstossen Artikel 1 des Gesetzes vom 6. Februar 1970 bezüglich der Verjährung der zu Lasten oder zugunsten des Staates und der Provinzen gehenden Forderungen und Artikel 34 des Gesetzes vom 15. März [zu lesen ist: Mai] 1846 über das staatliche Rechnungswesen gegen die Artikel 10 und 11 der koordinierten Verfassung, soweit diese Bestimmungen die Schadensersatzforderungen einer Provinz gegenüber, die aus einem Verschulden der Provinz entstanden sind, welches in der ungleichen Entlohnung von Arbeitnehmern besteht, der fünfjährigen Verjährungsfrist unterwerfen, wohingegen die gleichen Schadensersatzforderungen der dreissigjährigen Verjährungsfrist unterliegen, wenn der erlittene Nachteil auf einen Arbeitgeber des Privatsektors zurückzuführen ist?"
" Schenden artikel 1 van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de provinciën en artikel 34 van de wet van 15 maart [lees : mei] 1846 op de Rijkscomptabiliteit de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet in zoverre die bepalingen de schadevergoedingsschuldvorderingen ten laste van een provincie, die zijn ontstaan als gevolg van een door haar begane fout die bestaat in een ongelijke verloning van de werknemers, aan de vijfjarige verjaring onderwerpen, terwijl diezelfde schuldvorderingen aan de dertigjarige verjaring zijn onderworpen wanneer het nadeel aan een privé-werkgever wordt toegeschreven ?"

Artikel 34 des Gesetzes vom 15. Mai 1846 über das staatliche Rechnungswesen und Artikel 1 des Gesetzes vom 6. Februar 1970 bezüglich der Verjährung der zu Lasten oder zugunsten des Staates und der Provinzen gehenden Forderungen verletzen nicht die Artikel 10 und 11 der Verfassung, insoweit diese Bestimmungen den Schadensersatzforderungen zu Lasten einer Provinz, die aus einem Verschulden der Provinz entstanden sind, welches in der ungleichen Entlohnung von Arbeitnehmern besteht, eine fünfjährige Verjährungsfrist auferlegen, wohingegen die gleichen Forderungen der dreissigjährigen Verjährungsfrist unterliegen, wenn der erlittene Nachteil auf einen Arbeitgeber des Privatsektors zurückzuführen ist.
Artikel 34 van de wet van 15 mei 1846 op de Rijkscomptabiliteit en artikel 1 van de wet van 6 februari 1970 betreffende de verjaring van schuldvorderingen ten laste of ten voordele van de Staat en de provinciën schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre die bepalingen de schadevergoedingsschuldvorderingen ten laste van een provincie, ontstaan als gevolg van een door haar begane fout die bestaat in een ongelijke verloning van de werknemers, aan de vijfjarige verjaring onderwerpen, terwijl dergelijke schuldvorderingen aan de dertigjarige verjaring zouden zijn onderworpen wanneer het nadeel aan een privé-werkgever wordt toegeschreven.