In bezug auf die Lehre aus dem Urteil Nr. 97/99, das der Ministerrat anführe, insbesondere Punkt B.34, sind die klagenden Parteien der Auffassung, dass es nicht mit Artikel 171 der Verfassung zu vereinbaren sei, wenn ein Gesetz, das die ausführende Gewalt dazu ermächtige, Steuern zu erheben, in dem Sinne ausgelegt werde, « dass es diese Ermächtigung nicht nur für die Steuern, die durch zum Zeitpunkt [der Ermächtigung] bestehende Texte festgelegt sind, erteilt, sondern auch für diejenigen, die später durch rückwirkende Texte festgelegt werden könnten ».
Inzake de lering van het arrest nr. 97/99, dat door de Ministerraad wordt aangehaald, meer bepaald punt B.34, zijn de verzoekende partijen van mening dat het met artikel 171 van de Grondwet onverenigbaar is een wet die de uitvoerende macht ertoe machtigt belastingen te heffen, in die zin te interpreteren « dat zij die machtiging toekent niet alleen voor de belastingen die zijn vastgesteld in teksten die bestaan op het ogenblik [van de machtiging], maar ook voor die welke achteraf door middel van retroactieve teksten zouden kunnen worden vastgesteld ».
