Dem Hof wird die Frage vorgelegt, ob es nicht diskriminierend sei, dass den Personen, die wegen der Nichtbeachtung der Paragraphen 4 und 5 von Artikel 30ter die in Paragraph 6 A und B dieser Bestimmung genannten Geldbussen schulden, im Gegensatz zu den Urhebern anderer Verstösse eine richterliche Prüfung versagt wird, durch die es dem Richter ermöglicht wird, einerseits mildernde Umstände zu berücksichtigen und andererseits den Betrag dieser Geldbussen der Schwere des begangenen Verstosses anzupassen.
Aan het Hof wordt gevraagd of het niet discriminerend is dat de personen die, wegens de niet-inachtneming van de paragrafen 4 en 5 van artikel 30ter, de in paragraaf 6, A en B, van die bepaling bedoelde geldboeten verschuldigd zijn, in tegenstelling tot de daders van andere inbreuken, verstoken zijn van een jurisdictionele toetsing die de rechter ertoe in staat stelt, enerzijds, rekening te houden met verzachtende omstandigheden en, anderzijds, het bedrag van die geldboeten te moduleren naar gelang van de ernst van de gepleegde inbreuk.
