H. Monstrey, klagende Partei vor dem Staatsrat, behauptet zunächst, Artikel 21 Absatz 2 der koordinierten Gesetze über den Staatsrat verstosse gegen die Artikel 6, 13 und 14 der Europäischen Menschenrechtskonvention, die im Rahmen der präjudiziellen Fragen in Verbindung mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung zu lesen seien.
H. Monstrey, verzoekende partij voor de Raad van State, betoogt in eerste instantie dat artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State in strijd is met de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, die in het kader van de prejudiciële vragen in samenhang dienen te worden gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.