Sie verbietet den Gesetzgebern die Annahme von Massnahmen, die einen bedeutsamen Rückschritt des durch Artikel 23 Absätze 1 und 3 Nr. 2 der Verfassung gewährleisteten Rechtes bedeutet würden, doch sie entzieht ihnen nicht die Befugnis, die Art und Weise zu beurteilen, wie dieses Recht am besten gewährleistet wird.
Zij verbiedt hun om maatregelen aan te nemen die een aanzienlijke achteruitgang zouden betekenen van het in artikel 23, eerste lid en derde lid, 2°, van de Grondwet gewaarborgde recht, maar zij ontzegt hun niet de bevoegdheid om te oordelen hoe dat recht op de meest adequate wijze zou worden gewaarborgd.