Die klagenden Parteien leiten hilfsweise einen dritten Klagegrund aus dem Verstoss gegen Artikel 22 sowie gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 8 der Europäischen Menschenrechtskonvention ab, da Artikel 18 der angefochtenen Ordonnanz auf Vermutungen zurückgreife, die auf tatsächliche, für das alltägliche Leben kennzeichnende Verhältnisse verweisen und - damit sie bestätigt werden - eine Einmischung der Obrigkeit in das Recht auf Achtung des Privatlebens und der Wohnung darstellen würden.
De verzoekende partijen leiden subsidiair een derde middel af uit de schending van artikel 22 en de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, doordat artikel 18 van de bestreden ordonnantie gebruik maakt van vermoedens die naar een effectieve werkelijkheid verwijzen, die kenmerkend is voor het dagelijkse leven, en die, om te kunnen worden bevestigd, een inmenging van de overheid zouden impliceren in het recht op eerbiediging van het privé-leven en van de woning.