D. in der Erwägung, dass der maximale Erhöhungssatz für die nicht obligatorischen Ausgaben, wie er gemäß Artikel 272 Absatz 9 des EG-Vertrags festgelegt wurde, 3,8 % beträgt, was einen Gesamtbetrag von 59 517 Mio. EUR an Verpflichtungsermächtigungen und 56 352 Mio. EUR an Zahlungsermächtigungen bedeutet, d.h. 1 244 Mio. EUR an Verpflichtungen und 65 Mio. EUR an Zahlungen mehr als nach der Finanziellen Vorausschau zulässig,
D. overwegende dat het op grond van artikel 272, lid 9 van het EG-Verdrag vastgestelde maximumpercentage van de stijging voor de niet-verplichte uitgaven 3,8% bedraagt, hetgeen neerkomt op een totaal van 59 517 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 56 352 miljoen EUR aan betalingskredieten, d.w.z. 1 244 miljoen EUR meer aan vastleggingskredieten en 65 miljoen EUR meer aan betalingskredieten dan volgens de financiële vooruitzichten is toegestaan,