Die Tiere ernähren sich in dieser Zeit von trockenen Wildpflanzen auf dem Weideland sowie von Heu von Getreide oder Leguminosen (Wicke, Klee, Luzerne usw.), das von Feldern in dem abgegrenzten Gebiet stammt.
In deze periode voeden de dieren zich voornamelijk met de gedroogde plaatselijke vegetatie van de weilanden en met granen of peulvruchten (wikke, klaver, luzerne, etc.) van akkers binnen het afgebakende gebied.