2.1.3. Die Bodenfreiheit des Aufprallbereichs muß vorbehaltlich des Artikels 4 dieser Richtlinie 300 ± 5 mm betragen, gemessen im stehenden Zustand vor dem Aufprall.
2.1.3. De ruimte tussen de onderzijde van de botsingzone en de grond moet 300 mm ± 5 mm bedragen, gemeten in rusttoestand voor de botsing, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 4 van deze richtlijn.