(1) Die Mitgliedstaaten stellen für alle in Anhang I genannten Zoonosen und Zoonoseerreger, insbesondere unter Berücksichtigung der Gemeinschaftsziele gemäß Artikel 4 und der geografischen Verteilung der Zoonosen in ihrem Hoheitsgebiet sowie der wirtschaftlichen Auswirkungen einer wirksamen Bekämpfung auf Primärerzeuger und Futtermittel- und Lebensmittelunternehmen nationale Bekämpfungsprogramme auf.
1. De lidstaten stellen, met name in het licht van de in artikel 4 bedoelde communautaire doelstellingen, van de geografische verspreiding van zoönoses op hun grondgebied en van de economische gevolgen van effectieve controles voor primaire producenten en diervoeder- en levensmiddelenbedrijven, nationale bestrijdingsprogramma's vast voor elke in de lijst in bijlage I opgenomen zoönose en zoönoseverwekker.