Seit dem Gesetz vom 6. Juli 1964 über die Sonntagsruhe hat der Gesetzgeber es im Ubrigen als notwendig erachtet, die Liste der Tätigkeiten abzuändern, für die eine Abweichung vom Verbot der Sonntagsarbeit zulässig war, unter anderem wegen der « Entwic
klung auf sozialer, wirtschaftlicher und technischer Ebene » (Parl. Dok., Senat, 1959-1960, Nr. 285, S. 4) und des Umstandes, dass « die Verkürzung
der Arbeitszeit das Problem der Freizeitgestaltung hat
entstehen lassen » (ebenda, S ...[+++]. 5).
Sedert de wet van 6 juli 1964 op de zondagsrust leek het de wetgever overigens noodzakelijk de lijst met activiteiten te wijzigen waarvoor een afwijking van het verbod van zondagsarbeid toelaatbaar was, rekening houdend met onder meer « de evolutie op sociaal, economisch en technisch gebied » (Parl. St., Senaat, 1959-1960, nr. 285, p. 4) en met het feit dat « de verkorting van de arbeidsduur [.] het probleem van de vrijetijdsbesteding [had] doen ontstaan » (ibid., p. 5).