(5) Entzieht ein Mitgliedstaat einem seiner Staatsangehörigen oder einem in seinem Hoheitsgebiet ansässigen Staatsangehörigen eines anderen Mitgliedstaats ganz oder teilweise und vorübergehend oder endgültig das Recht auf Ausübung einer Tätigkeit im Sinne des Artikels 1, so sorgt er je nach Fall für den vorübergehenden oder endgültigen Entzug der in Absatz 3 unter dem zweiten Gedankenstrich genannten Bescheinigung.
5 . Indien een Lid-Staat een van zijn onderdanen of een op zijn grondgebied gevestigde onderdaan van een andere Lid-Staat geheel of gedeeltelijk , tijdelijk of definitief , de bevoegdheid ontneemt om een van de in artikel 1 genoemde werkzaamheden uit te oefenen , draagt hij er zorg voor dat het in lid 3 , tweede streepje , bedoelde bewijsstuk al naar gelang van het geval tijdelijk of definitief wordt ingetrokken .