(4) Jeder Mitgliedstaat trifft die erforderlichen Maßnahmen, um sicherzustellen, dass bei strafrechtlichen Ermittlungen wegen einer Straftat im Sinne der Artikel 3 bis 7 sämtliche Vernehmungen des Opfers im Kindesalter oder gegebenenfalls eines Zeugen im Kindesalter auf audiovisuellen Trägern aufgenommen und diese Aufnahmen im Einklang mit seinen nationalen Rechtsvorschriften als Beweismaterial im strafrechtlichen Gerichtsverfahren verwendet werden können.
4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in elk strafonderzoek naar een van de in de artikelen 3 tot en met 7 genoemde strafbare feiten, van alle ondervragingen van het kindslachtoffer of, in voorkomend geval, van een kindgetuige audiovisuele opnamen kunnen worden gemaakt en dat deze audiovisuele opnamen in overeenstemming met het nationale recht als bewijs in het strafproces kunnen worden aanvaard.