Traduction de «staatsrat hatte aufgrund » (Allemand → Néerlandais) :

Der Staatsrat hatte aufgrund des - in dieser Sache angefochtenen - Artikels 7 des Gesetzes vom 23. Dezember 2009 und des zu dessen Ausführung ergangenen königlichen Erlasses vom 10. Februar 2010 geurteilt, dass die Bestimmungen des Gesetzes vom 23. Dezember 2009 noch nicht auf die Streitsache anwendbar waren - der Auftrag wurde nämlich im Amtsblatt der Europäischen Union und im Anzeiger der Ausschreibungen vom 27. Januar 2010 veröffentlicht - und dass nicht nachgewiesen wurde, dass eine einfache Aussetzung unwiderruflich zu spät erfolgen würde, um den angeführten Nachteil zu verhindern.
De Raad van State oordeelde, op grond van - het te dezen bestreden - artikel 7 van de wet van 23 december 2009 en het ter uitvoering daarvan genomen koninklijk besluit van 10 februari 2010, dat de bepalingen van de wet van 23 december 2009 nog niet van toepassing waren op het geschil - de opdracht werd immers bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en het Bulletin der Aanbestedingen van 27 januari 2010 -, en dat niet was aangetoond dat een gewone schorsing onherroepelijk te laat zou komen om het aangevoerde nadeel te weren.

In den Vorarbeiten wurde der Zweck dieser Bestimmung wie folgt verdeutlicht: « Inspiriert durch den Entscheid Danthony, der im Dezember 2011 durch die Generalversammlung des Staatsrates von Frankreich verkündet wurde, wird im Gesetzesvorschlag die Notwendigkeit eines Interesses am Klagegrund wiederholt. Es gilt zu vermeiden, dass die Nichtigerklärung aufgrund einer Unregelmäßigkeit ausgesprochen werden könnte, während diese keine praktischen Folgen für die Situation des Klägers gehabt hätte. [...] Mit dieser neuen Bestimmung wird bezweckt, die Notwendigkeit eines Interesses am Klagegrund in Erinnerung zu rufen und somit zu vermeiden, dass die Nichtigerklärung ausgesprochen wird aufgrund einer Unregelmäßigkeit, die keinerlei konkreten Einfluss auf die Situation des Klägers gehabt hätte, ihm keine Garantie entzogen hätte oder nicht zur Folge gehabt hätte, die Befugnis des erlassenden Organs zu beeinflussen. Diese Maßnahme hat jedoch keinen Einfluss auf die Rechtsprechung über die Bestimmungen, die sich auf die öffentliche Ordnung beziehen, und durch sie wird auch nicht der Begriff des Interesses an der Klage geändert, so wie er durch den Staatsrat ausgelegt wird. Sie betrifft auch nicht die Befugnis des erlassenden Organs oder selbst die wesentlichen Formvorschriften, die hierauf einen Einfluss haben können » (Parl. Dok., Senat, 2012-2013, Nr. 5-2277/1, SS. 4 und 11).
In de parlementaire voorbereiding werd de strekking van die bepaling als volgt verduidelijkt : « Geïnspireerd op het arrest Danthony uitgesproken in december 2011 door de algemene vergadering van de Raad van State van Frankrijk, herhaalt het wetsvoorstel de noodzaak van een belang bij het middel. Het gaat er om te voorkomen dat de nietigverklaring zou kunnen worden uitgesproken op grond van een onregelmatigheid terwijl deze geen praktische gevolgen zou hebben gehad voor de situatie van de verzoeker. [...] Deze nieuwe bepaling beoogt de noodzaak in herinnering te brengen van een belang bij het middel en aldus te vermijden dat de nietigverklaring wordt uitgesproken op basis van een onregelmatigheid, die geen enkele concrete invloed gehad zou hebben op de situatie van de verzoeker, hem geen waarborg zou hebben ontnomen, of niet als gevolg zou hebben gehad de bevoegdheid van de auteur van de akte te beïnvloeden. Deze maatregel heeft echter geen invloed op de rechtspraak betreffende de bepalingen die de openbare orde betreffen, en wijzigt ook niet het begrip van belang bij het beroep, zoals dit door de Raad van State wordt geïnterpreteerd. Hij is ook vreemd aan de bevoegdheid van de steller van de handeling of zelfs de wezenlijke formaliteiten die hierop een invloed kunnen hebben » (Parl. St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2277/1, pp. 4 en 11).

Wie die Gesetzgebungsabteilung des Staatsrates in ihrem Gutachten, der dem Dekret vom 15. Dezember 2006 vorausgegangen ist, bemerkt hat, wäre eine Kündigung des Mietvertrags, die durch den Vermieter aufgrund der Unterlassung oder der Verweigerung des Erlernens der Sprache seitens des Mieters verlangt würde, außerdem offensichtlich unverhältnismäßig, wenn nicht durch den Vermieter nachgewiesen werden könnte, dass diese Unterlassung oder Verweigerung zu einem ernsthaften Schaden oder zu einer tatsächlichen Beeinträchtigung der Lebensqualität für die anderen Mieter geführt hätte (Parl. Dok., Flämisches Parlament, 2005-2006, Nr. 824/1, S. 58).
Zoals de afdeling wetgeving van de Raad van State heeft opgemerkt in zijn advies dat aan het decreet van 15 december 2006 voorafgaat, zou een opzegging van de huurovereenkomst die door de verhuurder zou worden geëist wegens verzuim of weigering vanwege de huurder om de taal te leren, bovendien klaarblijkelijk onevenredig zijn wanneer de verhuurder niet zou kunnen aantonen dat dit verzuim of die weigering ernstige hinder of een reële aantasting van de leefbaarheid voor andere huurders heeft veroorzaakt (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, p. 58).

« Verstösst Artikel 57 § 2 Absätze 3 und 4 des Grundlagengesetzes vom 8. Juli 1976 über die öffentlichen Sozialhilfezentren, so wie ihn der Hof in seinem Urteil Nr. 43/98 vom 22. April 1993 [zu lesen ist: 1998] ausgelegt hat, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, soweit der Ausländer, der (in Belgien) die Anerkennung als Flüchtling beantragt hat, dessen Antrag aufgrund des in belgisches Recht umgesetzten Dubliner Übereinkommens vom Ausländeramt abgewiesen wurde und der eine ' Anweisung, das Staatsgebiet zu verlassen ' erhalten hat, keinen Anspruch auf Unterstützung in Höhe des Existenzminimums hat (hätte), solange die Klage beim Staatsrat gegen die Entscheidung des Ausländeramtes anhängig ist, während ein Ausländer, der beim Staatsrat Klage gegen eine Entscheidung des Generalkommissars für Flüchtlinge und Staatenlose oder gegen eine Entscheidung des Ständigen Widerspruchsausschusses erhebt, sehr wohl Anspruch darauf hat?
« Schendt artikel 57, § 2, derde en vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals geïnterpreteerd door het Arbitragehof in zijn arrest nr. 43/98 van 22 april 1993 [lees : 1998], de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de vreemdeling die (in België) heeft gevraagd om als vluchteling te worden erkend en wiens aanvraag door de Dienst Vreemdelingenzaken is verworpen op basis van de in het Belgische recht omgezette Overeenkomst van Dublin en die ` een bevel om het grondgebied te verlaten ' heeft ontvangen, geen recht heeft (zou hebben) op steunverlening gelijk aan het bestaansminimum zolang het beroep tegen de beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken voor de Raad van State hangende is, terwijl een vreemdeling die beroep instelt bij de Raad van State tegen een beslissing van het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of een beslissing van de Vaste Beroepscommissie daar wel recht op heeft ?

« Verstösst Artikel 57 § 2 Absätze 3 und 4 des Grundlagengesetzes vom 8. Juli 1976 über die öffentlichen Sozialhilfezentren, so wie ihn der Hof in seinem Urteil Nr. 43/98 vom 22. April 1993 [zu lesen ist: 1998] ausgelegt hat, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, soweit der Ausländer, der (in Belgien) die Anerkennung als Flüchtling beantragt hat, dessen Antrag aufgrund des in belgisches Recht umgesetzten Dubliner Übereinkommens vom Ausländeramt abgewiesen wurde und der eine ' Anweisung, das Staatsgebiet zu verlassen ' erhalten hat, keinen Anspruch auf Unterstützung in Höhe des Existenzminimums hat (hätte), solange die Klage beim Staatsrat gegen die Entscheidung des Ausländeramtes anhängig ist, während ein Ausländer, der beim Staatsrat Klage gegen eine Entscheidung des Generalkommissars für Flüchtlinge und Staatenlose oder gegen eine Entscheidung des Ständigen Widerspruchsausschusses erhebt, sehr wohl Anspruch darauf hat?
« Schendt artikel 57, § 2, derde en vierde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals geïnterpreteerd door het Arbitragehof in zijn arrest nr. 43/98 van 22 april 1993 [lees : 1998], de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de vreemdeling die (in België) heeft gevraagd om als vluchteling te worden erkend en wiens aanvraag door de Dienst Vreemdelingenzaken is verworpen op basis van de in het Belgische recht omgezette overeenkomst van Dublin en die `een bevel om het grondgebied te verlaten' heeft ontvangen, geen recht heeft (zou hebben) op steunverlening gelijk aan het bestaansminimum zolang het beroep tegen de beslissing van de Dienst Vreemdelingenzaken voor de Raad van State hangende is; terwijl een vreemdeling die beroep instelt bij de Raad van State tegen een beslissing van het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen of een beslissing van de Vaste Beroepscommissie daar wel recht op heeft ?