Die erste Vorabentscheidungsfrage betrifft die Vereinbarkeit der in B.1 zitierten Artikel mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, gegebenenfalls in Verbindung mit Artikel 13 der Europäischen Menschenrechtskonvention, mit Artikel 1 des ersten Zusatzprotokolls zu dieser Konvention und mit Artikel 26 des Internationalen Paktes über bürgerliche und politische Rechte, insofern durch sie auf ungerechtfertigte Weise die Aufhebung der abweichenden Verjährungsregelung für Schuldforderungen an den Staat, die ursprünglich für den 1. Januar 2004 vorgesehen war, verzögert werde.
De eerste prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, en met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, van de in B.1 geciteerde artikelen in zoverre zij op onverantwoorde wijze de opheffing vertragen van de afwijkende verjaringsregeling voor schuldvorderingen ten opzichte van de Staat, die oorspronkelijk was vastgesteld op 1 januari 2004.