Vier Marksteine, die nach den drei Achsen der Lambert-Koordinaten (X, Y) und des Landesnivellements durch einen vereidigten Landmesser angebracht werden, mindestens zwanzig Zentimeter aus dem Boden hervorragen, und einen Querschnitt von 15 mal 15 Zentimetern haben, werden so auf dem Gelände verteilt, dass topographische Geländeaufnahmen durch Photogrammetrie möglich sind.
Vier palen worden door een beëdigde landmeter geplaatst volgens de drie assen van de Lambert-coördinaten (X,Y) en de nationale waterpassing (Z). Ze steken minstens twintig centimeter uit boven de grond en een sectie van 15 centimeter op 15 centimeter en worden zodanig op de site aangebracht dat een topografische opmeting per luchtfotogrammetrie mogelijk is.
