Traduction de «ordentlichen richter doch » (Allemand → Néerlandais) :

Artikel 300 Absatz 2 des Gerichtsgesetzbuches bestimmt zwar, dass die Sozialgerichtsräte den gleichen Regeln der Unvereinbarkeit unterliegen wie die ordentlichen Richter, doch er sieht erhebliche Abweichungen von dieser Regel vor, da sie anwendbar ist « mit Ausnahme von » insbesondere « dem Führen eines Handelsgeschäfts, der Führung oder der Leitung von oder der Aufsicht über Handelsgesellschaften sowie Industrie- oder Handelseinrichtungen », « der Annahme und Ausführung eines Arbeitsvertrags » und « der Ausübung des Berufs als Betriebsrevisor und als Buchprüfer sowie der ihnen hierdurch erlaubten Tätigkeiten ».
Hoewel artikel 300, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de raadsheren in sociale zaken aan dezelfde regels van onverenigbaarheid als de werkende rechters zijn onderworpen, voorziet het in belangrijke afwijkingen van die regel, vermits die laatste van toepassing is « met uitzondering van » met name « het drijven van een handel, het beheer of de leiding van of het toezicht op handelsvennootschappen en nijverheids- of handelsinrichtingen », « het aangaan en de uitvoering van een arbeidsovereenkomst » en « de uitoefening van het beroep van bedrijfsrevisor en van accountant en de bezigheden die hen daardoor geoorloofd zijn ».

In der Auslegung durch den verweisenden Richter erlauben die fraglichen Bestimmungen es einem Steuerschuldner, von Amts wegen eine Befreiung von Steuerüberzahlungen, die sich aus neuen, beweiskräftigen Dokumenten oder Fakten ergeben, insbesondere das Urteil Nr. 132/98 des Schiedshofes van 9. Dezember 1998, mit dem auf eine präjudizielle Frage hin eine Bestimmung des Steuergesetzes für verfassungswidrig erklärt wurde, zu erhalten, wenn die Entdeckung dieser Dokumente oder Fakten nach Ablauf der im obengenannten Artikel 371 vorgesehenen ordentlichen Beschwerdefrist erfolgt, doch sie schliessen diese Möglichkeit aus, wenn die Entdeckung dieser Dokumente oder Fakten vor Ablauf dieser Frist und innerhalb der im obengenannten Artikel 376 vorgesehenen Frist von drei Jahren erfolgt.
Zoals zij door de verwijzende rechter worden geïnterpreteerd, maken de betwiste bepalingen het een belastingschuldige mogelijk ambtshalve ontheffing van overbelastingen te verkrijgen op grond van afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten, in het bijzonder het arrest nr. 132/98 van 9 december 1998 van het Arbitragehof waarin een bepaling van de belastingwet op prejudiciële vraag ongrondwettig werd verklaard, wanneer van die bescheiden of feiten kennis is genomen na het verstrijken van de gewone bezwaartermijn waarin het voormelde artikel 371 voorziet, maar sluiten zij die mogelijkheid uit wanneer van die bescheiden of feiten kennis is genomen vóór het verstrijken van die termijn en binnen de termijn van drie jaar bedoeld in het voormelde artikel 376.