Art. 4 Abs. 1 der Verordnung (EG) Nr. 800/1999 der Kommission vom 15. April 1999 über gemeinsame Durchführungsvorschriften für Ausfuhrerstattungen bei landwirtschaftlichen Erzeugnissen in der Fassung der Verordnung (EG) Nr. 2299/2001 der
Kommission vom 26. November 2001 ist in Verbindung mit Art. 24 der Veror
dnung (EG) Nr. 1291/2000 der Kommission vom 9. Juni 2000 mit gemeinsamen Durchführungsvorschriften für Einfuhr- und Ausfuhrlizenzen sowie Vorausfestsetzungsbescheinigungen für landwirtschaftliche Erzeugnisse dahin auszulegen, d
...[+++]ass er der Gewährung der Ausfuhrerstattung unter besonderen Umständen wie denen des Ausgangsverfahrens, d. h., wenn die Ausfuhr ohne die Ausfuhrlizenz stattfand, deren Existenz jedoch zum Zeitpunkt der Ausfuhranmeldung nachgewiesen war und die vom Ausführer innerhalb der hierzu von der zuständigen Zollstelle gewährten Nachfrist von einer Woche vorgelegt wurde, nicht entgegensteht.Artikel 4, lid 1, van verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende
gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2299/2001 van
de Commissie van 26 november 2001, gelezen in samenhang met artikel 24 van verord
ening (EG) nr. 1291/2000 van de Commissie van 9 juni 2000 houdende gemeenschappelijke uitvoeri
...[+++]ngsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen toekenning van de uitvoerrestitutie in bijzondere omstandigheden als in het hoofdgeding, waarin de uitvoer plaatsvond zonder het uitvoercertificaat, waarvan het bestaan evenwel ten tijde van de uitvoeraangifte vaststond en dat door de exporteur binnen de daartoe door het bevoegde douanekantoor gestelde bijkomende termijn van een week is overgelegd.