Aus der präjudiziellen Frag
e wird ersichtlich, dass der Verweisungsrichter die Vereinbarkeit von Artikel 5 Absatz 2 erster Satz des Strafgesetzbuches mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, in Verbindung mit Artikel 12 Absatz 2 und Artikel 14 der Verfassung sowie mit den Artikeln 6 und 7 der Europäischen Menschenrechtskonvention, deshalb in Fra
ge stellt, weil der Richter, wenn eine nicht vorsätzliche Straftat vorliegt, von der juristischen Person und der natürlichen Person diejenige verurteilt, die die « schwerste Verfehlung » bega
...[+++]ngen hat, ohne dass jedoch präzisiert wird, wie dieser Begriff, dessen Interpretation dem Strafrichter überlassen wird, aufgefasst werden muss.Uit de prejudiciële vraag blijkt
dat de verwijzende rechter vragen heeft bij de verenigbaarheid van artikel 5, tweede lid, eerste zin, van het Strafwetboek met de artikelen 10 en 11, in samenhang gelezen met de artikelen 12, tweede lid, en 14, van de Grondwet en met de artikelen 6 en 7 van het Europees Verdrag voo
r de Rechten van de Mens, doordat de rechter, in geval van een onopzettelijk misdrijf, van de rechtspersoon en de natuurlijke persoon diegene veroordeelt die de « zwaarste fout » heeft begaan zonder dat echter wordt geprecise
...[+++]erd wat onder dat begrip, waarvan de interpretatie aan de strafrechter wordt overgelaten, moet worden verstaan.