3. bekräftigt erneut, dass ausgehend von den geo-ökonomischen Gegebenheiten der Regionen in äußerster Randlage, indem man sie als einen Vorteil und nicht als ein "Handicap“ betrachtet, die wichtigsten Maßnahmen zu ihren Gunsten definiert werden müssen, und zwar im Hinblick auf eine Entwicklung des gesamten Hoheitsgebiets der Union zum gegenseitigen Nutzen der regionalen Entwicklung und der gesamten Gemeinschaft;
3. benadrukt nogmaals dat de belangrijkste maatregelen ten behoeve van de ultraperifere regio's moeten worden vastgesteld op basis van hun geo-economische realiteit, waarbij deze moet worden gebruikt als troef en niet als beperking en waarbij een ruimtelijke logica moet worden gevolgd voor wat betreft de ontwikkeling van het gehele grondgebied van de Unie, tot wederzijds voordeel van de regionale ontwikkeling en de Gemeenschap in haar geheel;