58. betont die wichtige Rolle des Grundsatzes der Additionalität, da er allein die Gewähr für hinreichende Mittel und operationelle Synergien mit den Regierungen der Mitgliedstaaten bietet; ist daher der Ansicht, dass die Obergrenze für die Finanzierung des Gemeinschaftsfonds weiterhin bei 4% des BIP jedes einzelnen Mitgliedstaates liegen sollte;
58. wijst andermaal op het belang van het additionaliteitsbeginsel dat ons als enige in staat stelt de gepaste middelen vrij te maken en de krachten van de regeringen van de lidstaten te bundelen; is in dit verband van oordeel dat het maximum van 4% van de middelen van de communautaire fondsen met betrekking tot het BBP van elke lidstaat moet worden gehandhaafd;