Das vorlegende Rechtsprechungsorgan fragt, ob Artikel 57 § 2 Absatz 1 Nr. 1 des Grundlagengesetzes vom 8. Juli 1976 mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar sei, insofern « das ÖSHZ bei einem Antrag auf dringende medizin
ische Hilfe seitens einer Person, die sich illegal im Staatsgebiet aufhält, nicht untersuchen muss, ob der Antragsteller ein menschenwürdiges Leben im Sinne von Artikel 1 des ÖSHZ-Gesetzes führen kann, während das ÖSHZ bei einem Antrag seitens einer
Person, die sich legal im Staatsgebiet aufhält und dringende
medizinische Hilfe beantragt ...[+++], wohl untersuchen muss, ob diese Person ein menschenwürdiges Leben führen kann ».Het verwijzende rechtscollege vraagt of artikel 57, § 2, eerste lid, 1°, van de organieke wet van 8 juli 1976 bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre « het OCMW, bij een aanvraag naar dringende med
ische hulp door een persoon die illegaal in het Rijk verblijft, niet
moet nagaan of deze aanvrager een mens
waardig bestaan kan leiden in de zin van artikel 1 OCMW-Wet, terwijl het OCMW bij een aanvraag van een persoon die legaal op het grondgebied verb
...[+++]lijft en dringende medische hulp vraagt wel moet onderzoeken of deze persoon een menswaardig bestaan kan leiden ».