Vermits, enerzijds, de voormelde prejudiciële vraag de bestaanbaarheid van de door de verzoekende partijen in de zaak nr. 5425 bestreden artikelen 62 en 63 van de wet van 28 december 2011 met het Unierecht betreft,
en, anderzijds, de grieven die tegen de in deze zaak bestreden bepalingen zijn gericht, in grote mate overeenkomen met die welke in het tweede en het derde middel in de zaak nr. 5451 zijn aangevoerd, kan het onderzoek van het in B.8 vermelde middel pas worden voortgezet wanneer het Hof van Justitie van de Europese Unie zal hebben geantwoord op de prejudiciële vraag die door het Hof is gesteld bij zijn voormelde arrest nr. 68/2
...[+++]013.