(4) Die Festlegung eines aufsichtlichen Prüfungsprogramms durch die zuständigen Behörden des Herkunftsmitgliedstaats steht dem nicht entgegen, dass die zuständigen Behörden des Aufnahmemitgliedstaats im Einzelfall die in ihrem Hoheitsgebiet ausgeübten Tätigkeiten der Zweigstellen von Instituten gemäß Artikel 52 Absatz 3 vor Ort nachprüfen oder inspizieren.
4. De vaststelling, door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, van een programma voor onderzoek door de toezichthouder belet de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst niet om per geval in overeenstemming met artikel 52, lid 3, controle ter plaatse of inspecties uit te voeren van de werkzaamheden die worden verricht door de bijkantoren van de instellingen op hun grondgebied.